- My naam is Gerda. Ek woon in Suid-Afrika, ek praat hier Afrikaans. (Mijn naam is Gerda. Ik woon in Zuid-Afrika, ik spreek hier Afrikaans.
2. Vandag eet ons buite. (Vandaag eten we buiten.)
3. Kom u vanaand saam met ons vir ’n aperitief? (Kom jij vanavond met ons een aperitiefje drinken?)
4. Soos voorheen gesê, drink ons ’n aperitief wat ons baas voor die braai aangebied het. (Zoals gezegd drinken we voor de barbeque een aperitief aangeboden door onze baas.)
5. Ek sal nooit weer terugvlieg (terug vlieg) die. (Nooit vlieg ik nog terug!)
6. Verkiesing tydens pandemie groot uitdaging, sê OVK. (Verkiezing tijdens pandemie grote uitdaging, zegt OVK)
7. Kan ek voor u huis parkeer? (Kan ik parkeren voor jouw huis?)
8. Moenie vergeet om die verpleegsters en versorgers te bedank nie. Hulle is aan die voorpunt om te veg vir die geliefdes van ander! (Vergeet niet de verpleegsters en verzorgers te bedanken. Ze staan in de frontlinie om te vechten voor de dierbaren van anderen!)
9. Ek is jammer dat u skei. (Ik vind het spijtig dat jullie gaan scheiden.
10. Jong, jy is voortaan hier aan die stuur. (Jongen, vanaf nu ben jij hier de baas.
11. Ja, my seun is baie onafhanklik van sy ouderdom. (Ja, mijn zoon is zeer zelfstandig voor zijn leeftijd.)
12. Hulle speel ‘Figaro’ troue‘ in die opera, sal ek vir ons albei bespreek? (Ze spelen ‘Figaro’s bruiloft’ in de opera, zal ik voor ons beide reserveren?)
13. Boy, jy moes dit nooit gesê het nie! (Jongen, dat had je nooit mogen zeggen!)
14. Miskien kan ons in die somer na Italië gaan vakansie hou. (Misschien kunnen we in de zomer met vakantie naar Italië.)
15. Wanneer leer jy om nie altyd laat te wees nie? (Wanneer leer jij nu eens niet altijd te laat te komen?)
16. Later, as ek groot is, sal ek ’n sanger word. (Later, als ik groot ben word ik zanger.)
17. Ek maak die deur altyd onmiddellik toe as ek binne is. (Ik sluit altijd onmiddellijk de deur wanneer ik binnen ben.)
18. Kan jy Brabo van die toring af sien? (Zie je vanuit de toren Brabo staan?)
19. Hy het my telefonies genooi. (Hij heeft me uitgenodigd per telefoon.)
20. Kom jy met die bus vanaf Spanje? (Kom jij met de autobus uit Spanje?)
21. Vanaand vertrek sy per vliegtuig na Italië. (Vanavond vertrekt zij per vliegtuig naar Italië.)
22. Tafeltennis was die sportsoort (sport soort)wat ons goeie vriend graag saam met ons wou speel. (Ping pong was de sport die onze goede vriend graag met ons speelde.)
23. Ek hoor graag die beiaard speel. (Ik hoor de beiaard graag spelen.)
24. As u nie kan ophou rook nie, het u nie karakter nie. (Als jij niet kan stoppen met roken heb jij geen karakter.)
25. Het u ’n uitnodiging gekry vir die troue van my broer? (Heb jij een uitnodiging gekregen voor het huwelijk van mijn broer?)
26. In die verlede, toe ons nog in België gewoon het, het ons baie op die ‘de Keyserlei‘ geloop. (Vroeger, toen wij nog in België woonden, hebben wij veel gewandeld op de ‘de Keyserlei’.)
27. Kom jy later na die sokker kyk? (Kom je straks mee naar de voetbal kijken?)
28. Ek het jou pa ontmoet. (Ik heb kennis gemaakt met jouw vader.)
29. Is dit die regte trem na Hoboken? Is dit de juiste tram naar Hoboken?
30. Tot in Suid-Afrika? (Tot in Zuid-Afrika?)
31. Hoe gaan jy skool toe? (Hoe ga jij naar school?)
32. Hier is nêrens ’n kafee nie! (Er is hier nergens een café!)
33. Ek is bly ek het jou ontmoet, sien jou binnekort. (Ik ben blij dat ik je ontmoette, tot ziens.)
34. Weet u die nasionaliteit van daardie meisie? (Weet jij de nationaliteit van dat meisje?)
35. Sal ek jou later op die Meir sien? (Zie ik jou later op de Meir?)
36. Totsiens liewe vriend ek wens jou ’n blink toekoms toe. (Vaarwel lieve vriend ik wens je een mooie toekomst.)
37. Wil u vra wanneer hulle vandag sluit? (Wil jij eens vragen wanneer ze vandaag sluiten?)
38. Hulle vlieg saam na Suid-Afrika. (Zij vliegen samen naar Zuid-Afrika.)
39. Ek is altyd bly as ek in die bad is. (Ik ben altijd blij als ik in bad zit.)
40. Ons kyk saam na die sonsondergang op die terras. (Wij kijken samen naar de zonsondergang op het terras.)
41. Ek is bly dat ek na Suid-Afrika kan vertrek. (Ik ben blij dat ik kan vertrekken naar Zuid-Afrika.)
42. U sal bly wees as u die laventel ruik. (Je wordt blij als je de lavendel ruikt.)
43. Ons ry verby lande vol geel en blou blomme. Wonderlike geure en kleure. (We fietsen langs velden vol gele en blauwe bloemen. Heerlijke geuren en kleuren.)
44. Hoekom is jy loop op die voetpad? (Waarom loop je op het voetpad?)
45. Wil jy my tuisgemaakte wafels proe. (Wil jij eens proeven van mijn zelf gebakken wafels.)
46. Watter kleur kies jy bruin of pienk? (Welke kleur kies jij bruin of roze?)
47. Stop, ek huil van die lag! (Stop, ik moet wenen van het lachen!)
48. Moenie bang wees vir die storm buite nie, ons is veilig binne. (Je moet niet bang zijn van de storm buiten, we zitten hier veilig binnen.)
49. Ek is effens lighoofdig (lig hoofdig) van die alkohol. (Ik ben een beetje licht in mijn hoofd van de alcohol.)
50. Ek het te veel alkohol gedrink en nou het ek hoofpyn (hoof pyn). (Ik heb te veel alcohol gedronken en heb nu hoofdpijn (hoofd pijn.)
51. Hier, ’n pet om op jou kop teen die son te sit. (Hier, een pet om op je hoofd te zetten tegen de zon.)
52. Jou perd is ’n skoonheid van ’n dier. (Jouw paard is een pracht van een dier.)
53. Ons wil weer speel en dans sonder ’n mondmasker. (Wij willen weer spelen en dansen zonder mondmasker.)
54. My dogter gaan Sondag in Brussel sokker speel. (Zondag gaat mijn dochter voetballen in Brussel.)
55. Na watter skool gaan jy? (Naar welke school ga jij?)
56. Sal ek ’n nuwe pop vir my verjaardag kry? (Krijg ik voor mijn verjaardag een nieuwe pop?)
57. Kom hier, ek omhels jou, dit was so lank! (Kom hier dat ik je omhels, het is zo lang geleden!)
58. My kinders het baie hout speelgoed. (Mijn kinderen hebben veel houten speelgoed.)
59. Gee jy vinnig vir daardie kind ’n speelding? (Geef je dat kind snel een speeltje?)
ISO 639 drieletterige taalcodes: Afrikaans air – Duits deu – Engels eng– Frans fra – Italiaans ita – Nederland nld – Oekraïens ukr – Spaans spa