Espanol, Español, Epagnolo, Spanish, Spanisch,

  1. Gracias por todo. De Nada. (Dank u voor alles. Graag gedaan.)

2. Me gusta la música. (Ik hou van muziek.)

3. Yo soy en Tenerife. (Ik ben op Tenerife.)

4. ¿Podemos comer también afuera? (Kunnen we buiten ook eten?)

5. Las madres tontas (Asociación de Madres de la Plaza de Mayo) es un grupo de madres argentinas de personas desaparecidas. (De Dwaze Moeders (Vereniging van Moeders van het Plaza de Mayo) is een groepering van Argentijnse moeders van verdwenen personen.)

6. Me quedo en casa; todos los dias y tambièn todas las semanas hasta el final del coronavirus!  (Ik blijf thuis alle dagen en ook alle weken tot het einde van het coronavirus!)

7. Amo a todas las mujeres pero especialmente a Rita! (Ik hou van alle vrouwen, maar vooral van Rita!)

8. ¿Sabes quién compuso esta canción? Weet jij wie dit lied heeft gecomponeerd?

9. En mi tiempo libre estudio Español. (In mijn vrije tijd studeren ik Spaans)

10. Escucha, mira y guarda silencio. (Horen, zien en zwijgen.)

11. Yo no que me han hecho tus ojos. (Ik weet niet wat je ogen me hebben aangedaan.

12. Después de ver la pelicula tendremos una charla con la directora. (Na het bekijken van de film hebben we een gesprek met de regisseur.)

13. Ababa y ababol y amapola significa en holandés: klaproos o papaver. Yo prefiero el rojo. (Ababa en ababol en poppy betekent in het Nederlands: klaproos of papaver. Ik verkies de rode)

14. En el envío, la luz de navegación es verde en el lado de estribor y roja en el lado de babor. (In de scheepvaart is het navigatielicht aan stuurboord groen en aan bakboord rood.)

15. Han abierto un nuevo café. (Ze hebben een nieuw café geopend.)

16. Naci en el año 1945. (Ik ben geboren in het jaar 1945.)

17. Aunque estoy enfermo iré al trabajo. (Hoewel ik ziek ben, ga ik toch naar mijn werk.)

18. A qué hora nos vemos? (Hoe laat zien we elkaar?)

19. Si hace mal tiempo, nos quedamos en casa. (Als het slecht weer is, blijven we thuis.)

20. Amberes es una  ciudad maravillosa.  (Antwerpen is een heerlijke stad.)

21. Perro ladrador, poco mordedor. (Blaffende hond , kleine bijter)

22. Cuando soy en Hoboken no estoy en casa Merksem para nadie. (Wanneer ik in Hoboken ben, ben ik voor niemand thuis in Merksem.)

23. Mi hija vive en Schoten y trabaja en Amberes.  Mijn dochter woont in Schoten en werkt in Antwerpen.

24. No es el hombre adecuado para manejar el tráfico. (Hij is niet de juiste man om het verkeer te regelen.)

25. Cada noche antes de endormir digo buenas noches a todos. (Elke avond voordat ik ga slapen, zeg ik iedereen goedenacht.)

26. Todos debemos trabajar por dinero. (We moeten allemaal werken voor geld.)

27. Los patines son una invención del relojero belga John Joseph Merlin. (Rolschaatsen zijn een uitvinding van de Belgische horlogemaker John Joseph Merlin.) 

28. Tengo dos ojos. (Ik heb twee ogen.)

29. El mejor regalo que puedes darle a alguien es tu tiempo. Porque entonces renuncias a una parte de tu vida que nunca volverá.  (Het mooiste geschenk dat je iemand kan geven, is je tijd.  Want dan geef je ’n deel van je leven dat nooit meer zal terugkeren.)

30. ¿Hasta mañana en el mercado? (Tot morgen op de markt?)

31. No, no tengo mascotas en este momento, ¿?  (Neen, ik heb nu geen huisdieren, jij?)

32. A veces tomo un autobús, pero generalmente el tranvía. (Soms neem ik een bus, maar meestal de tram.)

35. Por favor mantén tu distancia. (Gelieve afstand te houden.)

36. Ahora estoy demasiado cansado para ir en bicicleta. (Nu ben ik te vermoeid om te gaan fietsen.)

37. Sí, todavía tienes que ponerte una mascarilla bucal. También en el pasillo y aunque solo sea por un rato. (Ja, jullie moeten nog steeds een mondmasker opzetten. Ook in de gang en al is het maar voor even.

38. Mi padre y mi madre se conocieron en la parada del autobús. (Mijn vader en mijn moeder hebben elkaar ontmoet aan de halte van de bus.)

39. Esto es importante, lo entiendes, ¿verdad? (Dit is belangrijk, dat begrijp je toch?)

40. Mi hija me espera en el café. (Mijn dochter wacht op mij in ’t café.)

41. Nunca salgo a caminar por la noche. (Ik ga nooit ’s nachts wandelen.)

42. ¡Nuncanooit se había sentido tan libre! Hij voelde zich nog nooit zo vrij!

43. Está construyendo en Flandes. (Hij is aan ’t bouwen in Vlaanderen.)

44. ¿Tienes que pagar para aparcar aquí? (Moet je betalen om hier te parkeren?)

45. Nunca había oído hablar de Brabo. (Ik had nog nooit van Brabo gehoord.)

46. Quizás podamos visitar la torre nuevamente hoy. (Misschien mogen we vandaag terug de toren bezoeken.)

47. ¡Siempre debes seguir haciendo ejercicio! (Je moet altijd blijven sporten!)

48. El tenis sigue siendo un deporte elegante. (Tennis blijft een elegante sport.)

49. La carnicería cierra a las 6:00 p.m. (Om 18.00 uur sluit de beenhouwer.)

50. Me gusta ir a la ciudad cuando suena el carillón. (Ik ga graag naar ”t stad als de beiaard speelt.)

51. El autobus solo se detendrá si levanta la mano. (De bus stopt alleen als je je hand opsteekt.)

52. ¿Puedo hacer llamadas telefónicas a Italia aquí? (Kan ik hier naar Italië telefoneren?)

53. ¿Puedo invitarte a venir a España? (Mag ik je uitnodigen om naar Spanje te komen?)

54. (¡Tienes que detenerte en un semáforo en rojo! (Voor een rood stoplicht moet je stoppen!)

55. ¿Qué deportes puedo practicar aquí señor? (Welke sporten kan ik hier uitoefenen mijnheer?)

56. Pronto sonará el carillón cuando salga el matrimonio.  (Straks speelt de beiaard als het gehuwde koppel buiten komt.)

57. ¿Por qué están cerradas las tiendas hoy? (Waarom zijn de winkels gesloten vandaag?)

58. Sabes, estarás feliz por esto más tarde. (Weet je, je zult hier later blij om zijn.)

59. ¿Cuándo vuelas a España? (Wanneer vlieg jij naar Spanje?)

60. Mi perro viene inmediatamente cuando silbo. (Mijn hond komt onmiddellijk als ik fluit)

61. El domingo puedes conocer a mi hijo. (Zondag kan je kennismaken met mijn zoon.)

62. ¡Correcto, tienes toda la razón! (Juist, je hebt groot gelijk!)

63. Hay muchas terrazas en Keyserlei. (Op de de Keyserlei zijn vele terrassen.)

64. Me quedo en la escuela hasta las 10 en punto. (Tot 10 uur blijf ik op school.)

65. No veo un café por ningún lado. (Ik zie nergens een café.)

66. Hasta mañana. (Tot morgen.)

67. Fue un hermoso día, gracias y hasta pronto. (´t Was een mooie dag, bedankt en tot ziens.)

68. ¿Tiene nacionalidad sudafricana o turca? (Heeft hij de Zuid-Afrikaanse of de Turkse nationaliteit?)

69. Me gusta pasar por las tiendas de Meir en Amberes. (Ik wandel graag langs de winkels op de Meir in Antwerpen.)

70. Me alegro de que viajemos juntos a Sudáfrica. (Ik ben blij dat wij samen naar Zuid-Afrika reizen.)

71. ¿Puedo preguntarte algo? (Mag ik jou iets vragen?)

ISO 639 drieletterige taalcodes:  Afrikaans airDuits deuEngels engFrans fraItaliaans itaNederland nldOekraïens ukr Spaans spa Vlaams