weergegeven: 1-5 van 5 resultaten

Oefen je talen en gebaren

Klik op de taal waarin je wil oefenen. Je ziet tekst met onderstreepte woorden. Dat zijn links naar de woorden waarvoor er reeds een gebaar op de site staat.

Lees de zinnen luidop. Kom je een woord tegen waarvan je het gebaar reeds kent, maak dan dat gebaar terwijl je het woord uitspreekt. Ben je het gebaar vergeten druk dan op de link. Dan krijg je het filmpje te zien met het gebaar. Herhaal het gebaar tot je het kent en ga terug naar vorige bladzijde (<) om verder te oefenen.

ISO 639 drieletterige taalcodes:  Afrikaans airDuits deuEngels engFrans fraItaliaans itaNederland nld Oekraïens ukr Spaans spa

Maak zelf een oefenzin die anderen kunnen gebruiken om te oefenen.

Een taal nog niet vermeld op deze bladzijde komt erbij zodra iemand een zinnetje plaats in die taal.

Franse oefenzinnen

  1. Merci bien! (Wel bedankt!)

2. Non, je ne regrette rien! (Neen, ik heb van niets spijt!)

3. Garde tes distances! (hou afstand!)

4. Je sais, je devrais perdre du poids.  Mais je n’aime pas perdre. (Ik weet dat ik moet afvallen. Maar ik hou niet van verliezen.)

5. voulez-vous manger ce soir? (Waar wil je vanavond eten?)

6. Je m’assure toujours que le coronavirus ne m’infecte pas. (Ik zorg er altijd voor dat het coronavirus me niet besmet.)

7. Ce n’est pas gentil de travailler avec les coudes. (Het is niet aardig met de ellebogen te werken.)

8. “Chaque jour est une petite vie” Quinto Horaci (“Elke dag is een klein leven.”)

9. L’eau est importante. (Water is belangrijk.)

10. La vie est comme une légende, peu importe qu’elle soit longue, l’essentiel est qu’elle soit bien racontée.  Lucio Anne Séneca  (Het leven is als een legende, ongeacht hoe lang het weze, het belangrijkste is dat het goed wordt verteld.)

11. Manger, on doit le faire chaque jour, mais mieux on dit ‘j’aime‘ au lieu de ‘je dois’. (Eten, men moet het elke dag doen maar men zegt beter: ‘ik eet graag’ in de plaats van ‘ik moet’.

12. En raison de la pénurie d’eau croissante, j’ai décidé de ne plus ajouter d’eau à mon vin. (Wegens het toenemende watertekort heb ik besloten geen water meer bij mijn wijn te doen.)

13. “La vie mérite d’être vécue avec enthousiasme et  joie.  C’est le don le plus précieux que nous possédons.”  Rabindranath Tagore   (Het leven moet geleefd worden met enthousiasme en vreugde.  Dit is het kostbaarste geschenk dat we hebben.)

14. Le rouge est la couleur du pavot. (Rood is de kleur van de klaproos.)

15. Pendant l’été on ne parle pas d’hiver. (Tijdens de zomer spreekt men niet over de winter.)

16. “La vie ne consiste pas à avoir de bonnes cartes en main, mais à bien jouer celles que l’on a.”  Josh Billings  (“Het leven is niet om goede kaarten in de hand te hebben, maar om goed te spelen met deze die er zijn.”)

17. Je ne prends que du sucre dans ma dernière café ou tisane. (Ik neem alleen suiker in mijn laatste koffie of kruidenthee.)

18. La sagesse de vivre consiste à éliminer ce qui n’est pas indispensable. (De wijsheid van het leven bestaat in het elimineren van wat niet nodig is.)

19. Travailler avec un ordinateur facilite le travail énormément. (Werken met een computer maakt het werk veel gemakkelijker.)

20. “Quel dommage que lorsque l’on commence à apprendre le métier de vivre, il n’y a plus qu’à mourir.” Ernesto Sábato (Wat jammer dat wanneer we beginnen de kunst van het leven te leren, er niets anders meer rest dan te sterven.)

21. “Vivre n’est pas seulement exister, mais aussi exister et créer, savoir jouir et souffrir et ne pas dormir sans rêver.” Gregorio Marañón (“Leven is niet alleen bestaan, maar ook bestaan en te creëren, weten hoe te genieten en te lijden en niet te slapen zonder dromen.”)

22. “Nous devons vivre et pas seulement exister.” Plutarco (“We moeten leven en niet alleen bestaan.”)

23. Pourqoi dois je repondre à toutes vos questions ?  (Waarom moet ik op al uw vragen antwoorden ?)

24. “Nous avons deux forces qui nous aident à vivre: l’oubli et l’espérance“. Blasco Ibáñez (“We hebben twee krachten die ons helpen te leven: de vergetelheid en de hoop.”)

25. Le silence est encore une belle langue que peu de gens connaissent.  (De stilte is nog steeds een prachtige taal, die weinig mensen kennen.)

26. “La vie est comme un voyage en mer, il y a des jours de calme et des jours de tempête, le plus important est de se conduire en bon capitaine du navire.”    Jacinta Benavente (“Het leven is als een zeereis (zee & reis), er zijn dagen van rust en dagen van storm, het belangrijkste is om zich te gedragen als een goede kapitein van het schip.”)

27. Dans un instant je part vers la commune de Hoboken. (Zo dadelijk vertrek ik naar de gemeente Hoboken.)

28. “La vie est fascinante: il faut seulement la regarder avec les bonnes lunettes” Alejandro Dumas (Het leven is fascinerend: men hoeft het slechts te bekijken met een goede bril.)

29. “L’homme qui a le plus vécu n’est pas celui qui est le plus vieux, mais celui qui a le plus d’expérience” Jean-Jacques Rousseau   (De man die het meest geleefd heeft is niet degene die ouder is, maar wel degene die de meeste ervaring heeft)

30. Je suis gentil pour ma chérie. (Ik ben lief voor mijn vriendin.)

31. La vie n’a pas été crée pour la comprendre mais pour la vivre.  Jorge Santayana (Het leven is niet gemaakt om het te  begrijpen, maar om het te beleven.)

32. Savoir je ne sais pas tout. (Weten, ik weet niet alles.)

33. “La vie est trop courte pour que nous la rendions médiocre.”  Benjamin Disraeli   (Het leven is te kort om het slecht te maken.)

34. J’ai reçu une lettre de ma copine. (Ik heb een brief van mijn vriendin gekregen.)

35. “Puissiez vous vivre chaque jour de votre vie!”  Jonathan Swift  (Moge je elke dag van je leven leven!)

36. “La vie ne peut être comprise qu’en regardant derrière soi, mais elle ne doit être vécue qu’en regardant devant.”   Sören Aabye Kierkegaard (Het leven kan niet alleen begrepen worden door achter zich te kijken, maar het moet geleefd worden al vooruit te zien.

37. “Plus je vis, plus la vie devient merveilleuse.”  Frank Lloyd Wright  (Hoe langer ik leef, hoe mooier het leven wordt.)

38. “Nous devons vivre et pas seulement exister.”   Plutarco (We moeten leven en niet alleen bestaan.)

39. “Dès que l’on cesse de lutter pour elle, la vie a moins de saveur.”  Armando Palacio Valdés  (Zodra men stopt ervoor te vechten, heeft het leven minder smaak.)

40. De l’air fraiche est idéale pour les poumons.  Verse lucht is ideaal voor de longen.

41. Je vois le futur noir. (Ik zie de toekomst zwart in.)

42. La Belgique possède le plus grand nombre de châteaux par mètre carré au monde. (België heeft het hoogste aantal kastelen per vierkante meter ter wereld.)

43. Les enfants dans le noir font des bêtises, mais les bêtises dans le noir font des enfants!  (Kinderen in het donker doen domme dingen, maar domme dingen in het donker maken kinderen!)

44. La vieillesse arrive à un mauvais moment! Quand tu sais enfin tout, tu commences à oublier tout ce que tu sais.    (Ouderdom komt op een slecht moment!  Als je eindelijk alles weet, dan begin je alles wat je weet te vergeten.)

45. La Flandre occidentale n’est pas tellement connue de moi. (West-Vlaanderen is mij niet zo goed bekend.)

46. Si vous avez le temps de vous plaindre de quelque chose, vous avez le temps de l’améliorer.  (Als je de tijd hebt om te klagen over iets, dan heb je ook de tijd om dat te verbeteren.)

47. L’Angleterre est-elle encore loin? Tais-toi et nage!  (Is Engeland nog ver?  Zwijgt en zwemt!)

48. Il existe deux types d’amis: l’un peut être acheté, l’autre n’a pas de prix.  (Er zijn twee soorten vrienden: de ene kun je kopen, de andere zijn onbetaalbaar.)

49. Participez-vous à un mois de «tour minérale»? Volontiers. Ensuite, un verre de vin est délicieux! (Doe je mee een maand ‘Tournee Minérale’? Graag. Nadien smaakt een glaasje wijn heerlijk!)

50. Aujourd’hui il n’y a pas de marché dans le village (Vandaag is er geen markt in het dorp.)

51. Qui, j’ai un animal de compagnie, un chien et il m’accompagne partout.  (ja, ik heb één huisdier: een hond en die gaat overal mee naartoe met mij.)

52. Non parce que je ne veux pas te perdre.  (Neen want ik wil jou niet verliezen.)  

53. Ma mère est née à Anvers, mon père à Hoboken. (Mijn moeder is geboren in Antwerpen, mijn vader in Hoboken.)

54. De retour à la maison de la clinique, je suis encore fatiguée très vite. (Terug thuis uit de kliniek ben ik nog steeds vlug moe.)

55. Quel joli masque buccal! Acheté ou fabriqué vous-même? (Wat een mooi mondmasker! Gekocht of zelf gemaakt?)

56. Le père apprend à sa fille à conduire et ensuite ils vont prendre un verre à la cafétéria. (De vader leert zijn dochter rijden en nadien gaan ze iets drinken in de cafetaria.)

57. Nous attendons à la porte. (Wij wachten voor de deur.)

58. Vous ne vous promenez jamais? Ga jij nooit wandelen?

59. C’est un bâtiment de 3 étages. (Het is een gebouw van 3 verdiepingen.

60. Vous êtes libre de dire oui ou non. (Je bent vrij om ja of neen te zeggen.)

61. Je ne trouverai pas de place de parking ici. (Een parkeerplaats zal ik hier niet vinden.)

62. En effet, mon garçon, je suis le patron ici. (Inderdaad jongen, ik ben hier de baas.)

63. Oui, mon frère veut toujours être le patron. (Ja, mijn broer wil nog steeds de baas zijn.)

64. Elle a toujours été indépendante. (Zij is altijd zelfstandig geweest.)

65. Après son divorce, il a déménagé dans le Limbourg. (Na zijn scheiding verhuisde hij naar LImburg.)

66. Nous sommes désolés de ne pas avoir fait de réservation, maintenant il n’y a plus de places. (Spijtig dat we niet gereserveerd hebben, nu zijn er geen plaatsen meer.)

67. Avant de prendre ma retraite, je déjeunais toujours au travail. (Voor ik met pensioen ging, at ik ’s middags altijd op het werk.)

68. Ils ne m’ont jamais invité. (Zij hebben mij nog nooit uitgenodigd.)

69. Vite, la boulangerie ferme à 19h. (Vlug, de bakker sluit om 19 uur.)

70. Ils peuvent voler en Italie cette année. (Ze vliegen misschien nog dit jaar naar Italië.)

71. Vous venez en Espagne ce mois-ci? (Komen jullie deze maand naar Spanje?)

72. Monsieur, quand allons-nous regarder Brabo? (Meneer, wanneer gaan wij naar Brabo kijken?)

73. Vous arrivez beaucoup plus tard? (Komen jullie veel later aan?)

74. Il y a un café sympa sous la tour. (Onder de toren is een tof café.)

75. Viendrez-vous me voir immédiatement après le travail ? (Kom jij onmiddellijk na het werk naar mij?)

76. Tu as oublié ton téléphone chez moi. (Je hebt je telefoon vergeten bij mij thuis.)

77. Quels sports pratiquez-vous? (Welke sporten beoefen jij?)

78. Peut-être à plus tard? (Misschien tot later?)

79. On ne se marie pas tous les jours ! (Trouwen doe je niet alle dagen!)

80. On se retrouve à Anvers, sur la Keyserlei devant la gare?  (Spreken we straks af in Antwerpen, op de Keyserlei voor het station?)

81. Entendez-vous jouer le carillon? (Hoor je de beiaard spelen?)

82. Je veux rencontrer votre chien. (Ik wil kennismaken met jouw hond.)

83. Exact, je le pense aussi. (Juist, ik denk dat ook.)

84. Jusquici et pas plus loin. (Tot hier en niet verder.)

85. Comment va votre père? (Hoe is het met jouw vader?)

86. Je n’irai nulle part avec elle. (Met haar ga ik nergens meer heen.)

87. Au revoir et merci encore. (Tot ziens en nogmaals bedankt.)

88. Donnez votre sourire à un inconnu aujourd’hui. C’est peut-être le seul soleil qu’il voit aujourd’hui.  (Geef vandaag je glimlach aan een vreemde.  Het is mogelijk de enige zonneschijn die hij vandaag ziet.)

89. Madame, avez-vous la nationalité turque ou marocaine ? (Mevrouw, heeft u de Turkse of Marokkaanse nationaliteit.)

90. Quel tram ou bus prenez-vous pour le Meir? (Welke tram of bus neem jij naar de Meir?)

91. Au revoir mon ami porte-toi bien. (Vaarwel mijn vriend, het ga je goed.)

92. Je suis content que nous ayons pu nous asseoir longtemps sur la terrasse. (Ik ben blij dat we nog lang op het terras konden zitten.)

93. Demandez à votre patron si vous pouvez partir en vacances? (Vraag aan je baas of je met vakantie kan.)

94. Dans le temps j’ai tenté de pêcher! (In het verleden heb ik geprobeerd te vissen!)

95. Nous sommes allés à la même école ensemble. (Wij zaten samen in dezelfde school.)

ISO 639 drieletterige taalcodes:  Afrikaans airDuits deuEngels engFrans fraItaliaans itaNederland nldOekraïens ukr Spaans spa Vlaams

Français, French, Französisch, francés, francese,

Italiaanse oefenzinnen

  1. Molto bene, grazie! (Zeer goed, bedankt!)

2. Grazie mille, Rita, questo gioco mi piace molto, ciao! (Duizend maal dank, Rita, ik hou echt van dit spel, hoi! )

3. Ho la febbre. (Ik heb koorts.)

4. Mangeremo italiano più tardi? (Gaan we Italiaans eten straks?)

5. Mi hai rubato il cuore e puoi tenerlo. (Jij hebt mijn hart gestolen en je kan het houden.)

6. Adoriamo i papaveri rossi. (Wij houden van rode klaprozen.)

7. Buongiorno arrivederci. (Goedemorgen tot ziens).

8. La tua faccia è la tua previsione del tempo. Se ti guardi allo specchio puoi vedere il tuo stato d’animo.  (Je gezicht is je eigen weerbericht.  Als je in de spiegel kijkt kun je je eigen bui zien hangen.)

9. La felicità è come sorridere con il cuore.  (Geluk voelt als glimlachen met je hart.)

10. La gente parla di “ammazzare il tempo“, mentre il tempo ci sta lentamente uccidendo.  (Men spreekt over “de tijd doden”, terwijl de tijd ons langzaam doodt.)

11. Mi piace passeggiare al mercato. (Ik wandel graag op de markt.)

12. No, il mio animale domestico non mi dà fastidio. È un uccello e quando viaggio lo porto a mia madre .  (Nee, ik heb geen last van mijn huisdier.  Dat is een vogel en wanneer ik op reis ga breng ik die naar mijn moeder.)

13. , se giochiamo posso perdere. Non tu!  (Ja, als we spelen kan ik tegen verliezen.  Jij niet hé!)

14. Papà, posso salire sul retro della bici? (Papa, mag ik bij jou achter_op de fiets?)

15. Uomini, mettetevi la maschera per il viso! (Mannen, zet jullie mondmasker eens op!)

16. Sono stanco di ballare. (Ik ben moe van het dansen.)

17. Mantenere le distanze! (Afstand houden!)

18. Dov‘è la tua bici? (Waar staat jouw fiets?)

19. No es el tiempo que te queda de vivir lo que importa. Bueno, qué vas a hacer con él.  (Het is niet de tijd die je nog te leven hebt die belangrijk is.  Wel wat je ermee gaat doen.)

20. Capisci l’importanza di questo?  (Begrijp jij het belang hiervan?)

21. Hai intenzione di bere una pinta al bar all’angolo dopo il lavoro?  (Ga je na ’t werk mee een pint pakken in ’t café op de hoek?)

22. Non vengo, vado a prendere i figli di mia figlia a scuola.  (Ik ga niet mee, ik ga de kinderen van mijn dochter afhalen aan de school.)

23. Ora stiamo affittando ad Antwerpen, ma ora stiamo costruendo a Schoten. (Wij huren nu in Antwerpen maar bouwen ondertussen in Schoten.)

24. Ancora qualche giorno e verrò di nuovo rilasciato! (Nog enkele dagen en ik kom weer vrij!)

25. Un uomo è uscito dal parcheggio ad alta velocità. (Een man kwam aan hoge snelheid uit de parking gereden.)

26. Non ci torneremo mai più.  (Daar gaan wij nooit weer naartoe.)

27. Sono il capo di me stesso.  (Ik ben mijn eigen baas.)

28.  Sei molto indipendente per la tua età.  (Voor jouw leeftijd ben jij zeer zelfstandig.)

29. Ragazzo, forse hai ragione.  (Jongen, misschien heb je gelijk.)

30. No, non voglio il divorzio.  (Neen, ik wil geen scheiding.)

31. Peccato che non riproducono più quel film.  (Jammer dat ze die film niet meer spelen.)

32.  Faccio una prenotazione per 4 persone.  (Ik kom reserveren voor 4 personen.)

33. Quando andrai in pensione?  (Wanneer ga jij met pensioen?)

34. Voglio stare sempre con te.  (Ik wil altijd bij jou zijn.)

35.  Quando è chiuso il bar?  (Wanneer is het café gesloten?)

36. Tesoro, sarò con te un po ‘più tardi.  (Liefje, ik zal wat later bij jou zijn.)

37. Dov’è la statua di Brabo?  (Waar staat het standbeeld van Brabo?)

38. La torre più alta della cattedrale di Anversa arriva fino a 123 metri.  (De hoogste toren van de kathedraal in Antwerpen reikt tot 123 meter.)

39. Quando riapriranno le terrazze?  (Wanneer gaan de terrassen opnieuw open?)

40. Devi andare immediatamente da tuo padre.   (Jij moet onmiddellijk naar je vader.)

41. Prima di andare alla stazione, prendiamoci un drink sul Keyserlei.   (Laat ons voor we naar ’t station gaan nog iets drinken op de Keyserlei.)

42. Mi ha invitato ad andare al mare con lui. (Hij nodigde me uit om mee naar zee te gaan.)

43. Mi chiameresti stasera? (Wil jij me vanavond telefoneren?)

44. Vieni in fretta! (Kom vlug!)

45. Sto volando dalla Spagna verso l’Italia. (Ik vlieg van Spanje naar Italië.)

46. È un signore o una signora?  (Is het een mijnheer of een vrouw?)

47. Pratichi uno sport? (Beoefen jij een sport?)

48. Alle 7 il carillon smette di suonare. (Om 7 uur stopt de beiaard met spelen.)

49. Presto prenderò l’autobus per il Limburgo. (Straks neem ik de bus naar Limburg.)

50. Sua figlia si sposa in Sudafrica. (Zijn dochter huwt in Zuid-Afrika.)

51. Incontrerai sua madre domenica. (Zondag ontmoet je zijn moeder.)

52. È: ‘De Keyserlei 24, 2000 Antwerp‘ il tuo indirizzo corretto? (Is: ‘De Keyserlei 24, 2000 Antwerpen‘ jouw juist adres?)

53. Con mia sorpresa il sole splendeva. (tot mijn verbazing scheen de zon.)

54. Come si arriva alla stazione? Hoe kom je bij het station?

55. Non riesco a trovare le mie chiavi da nessuna parte. (Ik kan mijn sleutels nergens vinden.)

56. Arrivederci Roma! (Tot ziens Rome!)

57. Penso che abbia la nazionalità turca o marocchina. (Ik denk dat zij de Turkse of Marokkaanse nationaliteit heeft.)

58. Domani vieni a fare shopping con me al Meir di Anversa? (Ga jij morgen met mij winkelen op de Meir in Antwerpen?)

59. Lieto di averti incontrato. (Ik ben blij dat ik je ontmoette.)

60. Non posso rispondere a questa domanda. (Op die vraag kan ik niet antwoorden.)

61. Quando viaggi in Sudafrica? (Wanneer reis jij naar Zuid-Afrika?)

62. Ti va di fare una passeggiata nel bosco con me? (Wil jij samen met mij in het bos gaan wandelen?)

63. Andiamo a scuola insieme? (Zullen we samen naar school gaan?)

ISO 639 drieletterige taalcodes:  Afrikaans airDuits deuEngels engFrans fraItaliaans itaNederland nldOekraïens ukr Spaans spa

Italiaans, Italienisch, Italiano, Italian, italien,

Duitse oefenzinnen

  1. Das is süss von dir, vielen Dank! (Dat is lief van u, hartelijk dank!)

2. Ich habe es gesehen. (Ik heb het gezien.)

3. Wo bist du zur Schule gegangen? (Waar ben jij naar school geweest?)

4. Besonders glücklich bin ich aber, wenn einer glücklich ist, den ich liebe (Sei Shonagon) Maar ik ben vooral gelukkig als iemand van wie ik hou gelukkig is.

5. Mein Lieblingsessen (Liebling essen)ist Sauerkraut mit Bratwurst. (Mijn lievelingseten (lieveling eten) is zuurkool met braadworst.)

6. Wegen Corona drinke ich vielleicht mehr dan früher.  (Door Corona drink ik waarschijnlijk meer als vroeger.)

7. Die Entfernung zwischen Mond und Erde beträgt rund 380.000 Kilometer. (De afstand tussen de maan en de aarde bedraagt ongeveer 380.000 kilometer.)

8. Meine Mutter war eine Wienerin. (Mijn moeder was een Weense vrouw.)

9. Das Schwimmbad bleibt vorerst geschlossen. (Het zwembad blijft voorlopig gesloten.)

10. Corona ist eine anhaltende Krankheit die noch nicht besiegt wurde. (Corona is een slepende ziekte die nog niet overwonnen is.) (2020)

11. Ohne dich ist alles Taub. (Zonder jou is alles doof).

12. Am Morgen habe ich immer einen schweren Husten. (’s Morgens heb ik altijd een zware hoest.)

13. Ich antworte jeden Tag, aber nicht immer richtig. (Ik antwoord elke dag, maar niet altijd juist.

14. Man muss viel bewegen das ist gesund! (Men moet veel bewegen, dat is gezond!)

15. Ich muss lernen, mehr die Klappe zu halten. (Ik moet meer mijn mond leren houden.)

16. Ich liebe dich wirklich. (Ik hou écht van je)

17. Ich radle gern mit mein neues Fahrrad. (Ik fiets graag met mijn nieuwe fiets.)

18. Ja grün ist die Heide, die Heide ist grün, aber rot sind die Rosen, wenn sie da blühn. (Ja, groen is de heide, de heide is groen, maar de rozen zijn rood als ze bloeien.)

19. Ich bin ein Junge mit grünen Finger. (Ik ben een jongen met groene vingers.)

20. Meine Seele ist immer noch weiss. (Mijn zieltje is nog altijd wit).

21. Ich bin kein “Sinjoor“, aber ich liebe die Stadt Antwerpen! Ik ben geen ‘Sinjoor‘ maar ik hou van de stad Antwerpen!

22. Ich schreibe alles auf einen Zettel.  (Ik schrijf alles op een papiertje.)

23. Ein Bier trinken mit Freunde macht Freude. (Een biertje drinken met vrienden is een plezier.

24. Ich bin der Sohn meines Vaters. (Ik ben de zoon van mijn vader.)

25. Ich liebe dich so wie du mich, am Abend und am morgen.   Noch war kein Tag, wo du und ich nicht teilten unsre Sorgen.  Das wunderbares Lied von Ludwig van Beethoven haben wir in der Schule gesungen. (Ik hou van jou zoals jij van mij houdt, ’s avonds en ’s morgens. We zongen dat prachtige lied van Ludwig van Beethoven op school.)

26. Der Tag des Unfalls war für mich eine Katastrophe. (De dag van het ongeval was een ramp voor mij.)

27. Frische Luft ist gut für die Lunge. (Frisse lucht is goed voor de longen.)

28. Wir amüsieren uns, wenn wir in den Bergen wandern. (Wij amuseren ons als we in de bergen wandelen.)

29. Die Urknalltheorie ist eine Erfindung des belgischen Priesterphysikers Georges Lemqaître. Ein Krater auf dem Mond ist auch nach ihm benannt. (De Big Bang-theorie is een uitvinding van de Belgische priesterfysicus Georges Lemqaître. Op de maan is ook een krater naar hem genoemd.)

30. Freundschaft sagt nichts, sondern legt einen Arm um deine Schulter. (Vriendschap is niets zeggen, maar een arm om je schouder leggen.)

31. Ich habe diese Mundmaske kostenlos vom Apotheker bekommen. (Dit mondmasker kreeg ik gratis bij de apotheker.)

32. Ich arbeite 8 Stunden am Tag. (Ik werk 8 uur per dag.)

33. Antwerpen ist meine Stadt und meine Provinz. (Antwerpen is mijn stad en mijn provincie.)

34. Ich arbeite acht Stunden am Tag. (Ik werk acht uur per dag)

35. Ein Mensch soll immer freundlich sein. (Een mens moet steeds vriendelijk zijn)

36. Der Mensch ist wie ein Foto; wenn er sich entwickeln kann, wird er positiv.  (De mens is net een foto; als hij zich kan ontwikkelen wordt hij positief.)

37. Kommst du mit mir auf den Markt? Ga je mee naar de markt?

38. Ja, ich habe Haustiere: eine Katze und einen Hund.   (Ja, ik heb huisdieren: een kat en een hond.)

39. Nein, ich werde meine Schlüssel sicher nicht verlieren, sie stecken fest.  (Nee ik verlies mijn sleutels zeker niet, ze hangen vast) 

40. Mein Vater war Friseur, meine Mutter hatte einen Zigarettenladen. (Mijn vader was haarkapper, mijn moeder had een sigarettenwinkel.)

41. Wer ist das? Ich weiss nicht. (Wie is dat? Ik weet het niet.)

42. Wir sind müde, weil wir einen langen Spaziergang entlang der Schelde gemacht haben. (We zijn moe omdat we een lange wandeling maakten langs de Schelde.

43. Ich verstehe, es ist Ihnen wichtig, dass die Restaurants in der Stadt wieder geöffnet werden. (Ik begrijp dat het voor jou belangrijk is dat de restaurants in ’t stad weer openen.)

44. Meine Tochter lebt in diesem Gebäude. (In dat gebouw woont mijn dochter.)

45. Warten Sie niemals, bis es zu spät ist. (Wacht nooit tot het te laat is.)

46. In diesem Wald kann man frei spazieren. (In dit bos mag je vrij wandelen.)

47. Ich bin um die Ecke geparkt. (Ik sta geparkeerd om de hoek.)

48. Unser Chef hat 5 Plätze im Restaurant in Hoboken reserviert. (Onze baas heeft 5 plaatsen gereserveerd in het restaurant in Hoboken.)

49. Arbeiten Sie für einen Chef oder sind Sie selbstständig? (Werk jij voor een baas of ben jij zelfstandige?)

50. Glaubst du nicht, dass das ein netter Junge ist? (Vind jij dat geen mooie jongen?)

51. Weil Sie in Rente gehen, trennen sich unsere Wege hier. (Omdat jij met pensioen gaat scheiden onze wegen zich hier.)

52. Schade, dass wir dafür nie reserviert haben. (Spijtig dat we daar nooit voor gereserveerd hebben.)

53. Vielleicht sehen wir uns später wieder. (Misschien zien wij elkaar later weer.)

54. Dieser Dienst ist immer geschlossen, wenn ich dorthin komme. (Die dienst is altijd gesloten wanneer ik daar kom.)

55. Sir, wo ist die Statue von Brabo? (Meneer, waar staat het standbeeld van Brabo?)

56. Ich lade Sie ein, zum Turm zu kommen. (Ik nodig je uit om mee op de toren te komen.)

57. Willst du im Urlaub nach Spanien oder nach Italien? (Wil jij naar Spanje of naar Italië in de vakantie?)

58. Kommen Sie sofort nach dem Telefonieren hierher? (Kom jij als je gedaan hebt met telefoneren onmiddellijk naar hier?)

59. Tauchen, Tennis und Tanzen sind die Sportarten, die mir am meisten Spaß gemacht haben. (Diepzeeduiken, tennis en dansen zijn de sporten waar ik het meest van genoten heb.)

60. Sie müssen den Zug am Hauptbahnhof Antwerpen verlassen. Ich warte an der Ecke der de Keyserlei.  (Je moet af de trein stappen in het Centraal station van Antwerpen.  Ik wacht op de hoek van de Keyserlei.)

61. Ich höre das Glockenspiel. (Ik hoor de beiaard spelen.)

62. Ich heirate im Dezember. (Ik trouw in december.)

63. Er möchte deinen Freund kennenlernen. (Hij wil kennismaken met jouw vriend.)

64. Du hast die richtige Entscheidung getroffen. (Je hebt de juiste beslissing genomen.)

65. Wissen Sie, wo sich die de Keyserlei in Antwerpen befindet? (Weet jij waar de de Keyserlei ligt in Antwerpen?)

66. Bis hier und nicht weiter! (Tot hier en niet verder!)

67. Wie schön ist das! (Hoe mooi is dat!)

68. Er findet sein Klack nirgendwo. (Hij vindt nergens zijn klak.)

69. Auf Wiedersehen Mama, ich liebe dich. (Tot ziens mama, ik hou van je.)

70. Das ist wirklich ein Heiliger! (Dat is echt een heilige!)

71. Wir gehen einkaufen auf der Meir. (Wij gaan winkelen op de Meir.)

72. Ich bin froh, dass du hier bist. (Ik ben blij dat je hier bent.)

73. Fragen Sie, wo sie in Südafrika leben. (Vraag waar ze wonen in Zuid-Afrika.)

74. Das Bad ist nicht groß. (Het bad is niet groot.)

75. Gehen wir zusammen zu ihrer Hochzeit? (Gaan wij samen naar hun bruiloft?)

76. Bei Windstille ist es wunderbar auf der Terrasse. (Het is heerlijk op het terras als er geen wind is.)

77. Riechen Sie auch etwas Verbranntes? (Ruik jij ook iets verbrand?)

78. Welche Farbe wählen Sie: Blau, Gelb, Rot, Braun oder Pink? (Welke kleur kies je: blauw, geel, rood, bruin of roze?)

79. Kannst du 200 Meter laufen? (Kan jij 200 meter lopen?)

80. Ich schmecke besser als du. (Ik proef beter dan jij.)

81. Das ist wirklich nicht zum Lachen! (Dat is echt niet om te lachen!)

82. Dafür musst du nicht weinen. (Daar hoef je niet voor te wenen).

83. Heute Nacht wird es stürmen! (Deze nacht gaat het stormen.)

84. Er ist einen Kopf größer wie ich. (Hij is een hoofd groter dan ik.)

85. Deshalb habe ich große Angst. (Daarom ben ik heel bang.)

86. Magst du Tiere? (Hou jij van dieren?)

87. Die Kinder können gut damit spielen. (Daar kunnen de kinderen goed mee spelen.)

88. Wenn ein Sonnenstrahl eine Blume öffnet, kann ein freundliches Wort ein Gesicht zum Leuchten bringen.  (Zoals een zonnestraal een bloem doet opengaan, kan een vriendelijk woord een gezicht doen stralen.) 

89. Ich sitze gerne mit einem schönen Pint auf einer Terrasse in der Sonne. (Ik zit graag met een lekkere pint op een terras in de zon.)

ISO 639 drieletterige taalcodes:  Afrikaans airDuits deuEngels engFrans fraItaliaans itaNederland nldOekraïens ukr Spaans spa

Spaanse oefenzinnen

Espanol, Español, Epagnolo, Spanish, Spanisch,

  1. Gracias por todo. De Nada. (Dank u voor alles. Graag gedaan.)

2. Me gusta la música. (Ik hou van muziek.)

3. Yo soy en Tenerife. (Ik ben op Tenerife.)

4. ¿Podemos comer también afuera? (Kunnen we buiten ook eten?)

5. Las madres tontas (Asociación de Madres de la Plaza de Mayo) es un grupo de madres argentinas de personas desaparecidas. (De Dwaze Moeders (Vereniging van Moeders van het Plaza de Mayo) is een groepering van Argentijnse moeders van verdwenen personen.)

6. Me quedo en casa; todos los dias y tambièn todas las semanas hasta el final del coronavirus!  (Ik blijf thuis alle dagen en ook alle weken tot het einde van het coronavirus!)

7. Amo a todas las mujeres pero especialmente a Rita! (Ik hou van alle vrouwen, maar vooral van Rita!)

8. ¿Sabes quién compuso esta canción? Weet jij wie dit lied heeft gecomponeerd?

9. En mi tiempo libre estudio Español. (In mijn vrije tijd studeren ik Spaans)

10. Escucha, mira y guarda silencio. (Horen, zien en zwijgen.)

11. Yo no que me han hecho tus ojos. (Ik weet niet wat je ogen me hebben aangedaan.

12. Después de ver la pelicula tendremos una charla con la directora. (Na het bekijken van de film hebben we een gesprek met de regisseur.)

13. Ababa y ababol y amapola significa en holandés: klaproos o papaver. Yo prefiero el rojo. (Ababa en ababol en poppy betekent in het Nederlands: klaproos of papaver. Ik verkies de rode)

14. En el envío, la luz de navegación es verde en el lado de estribor y roja en el lado de babor. (In de scheepvaart is het navigatielicht aan stuurboord groen en aan bakboord rood.)

15. Han abierto un nuevo café. (Ze hebben een nieuw café geopend.)

16. Naci en el año 1945. (Ik ben geboren in het jaar 1945.)

17. Aunque estoy enfermo iré al trabajo. (Hoewel ik ziek ben, ga ik toch naar mijn werk.)

18. A qué hora nos vemos? (Hoe laat zien we elkaar?)

19. Si hace mal tiempo, nos quedamos en casa. (Als het slecht weer is, blijven we thuis.)

20. Amberes es una  ciudad maravillosa.  (Antwerpen is een heerlijke stad.)

21. Perro ladrador, poco mordedor. (Blaffende hond , kleine bijter)

22. Cuando soy en Hoboken no estoy en casa Merksem para nadie. (Wanneer ik in Hoboken ben, ben ik voor niemand thuis in Merksem.)

23. Mi hija vive en Schoten y trabaja en Amberes.  Mijn dochter woont in Schoten en werkt in Antwerpen.

24. No es el hombre adecuado para manejar el tráfico. (Hij is niet de juiste man om het verkeer te regelen.)

25. Cada noche antes de endormir digo buenas noches a todos. (Elke avond voordat ik ga slapen, zeg ik iedereen goedenacht.)

26. Todos debemos trabajar por dinero. (We moeten allemaal werken voor geld.)

27. Los patines son una invención del relojero belga John Joseph Merlin. (Rolschaatsen zijn een uitvinding van de Belgische horlogemaker John Joseph Merlin.) 

28. Tengo dos ojos. (Ik heb twee ogen.)

29. El mejor regalo que puedes darle a alguien es tu tiempo. Porque entonces renuncias a una parte de tu vida que nunca volverá.  (Het mooiste geschenk dat je iemand kan geven, is je tijd.  Want dan geef je ’n deel van je leven dat nooit meer zal terugkeren.)

30. ¿Hasta mañana en el mercado? (Tot morgen op de markt?)

31. No, no tengo mascotas en este momento, ¿?  (Neen, ik heb nu geen huisdieren, jij?)

32. A veces tomo un autobús, pero generalmente el tranvía. (Soms neem ik een bus, maar meestal de tram.)

35. Por favor mantén tu distancia. (Gelieve afstand te houden.)

36. Ahora estoy demasiado cansado para ir en bicicleta. (Nu ben ik te vermoeid om te gaan fietsen.)

37. Sí, todavía tienes que ponerte una mascarilla bucal. También en el pasillo y aunque solo sea por un rato. (Ja, jullie moeten nog steeds een mondmasker opzetten. Ook in de gang en al is het maar voor even.

38. Mi padre y mi madre se conocieron en la parada del autobús. (Mijn vader en mijn moeder hebben elkaar ontmoet aan de halte van de bus.)

39. Esto es importante, lo entiendes, ¿verdad? (Dit is belangrijk, dat begrijp je toch?)

40. Mi hija me espera en el café. (Mijn dochter wacht op mij in ’t café.)

41. Nunca salgo a caminar por la noche. (Ik ga nooit ’s nachts wandelen.)

42. ¡Nuncanooit se había sentido tan libre! Hij voelde zich nog nooit zo vrij!

43. Está construyendo en Flandes. (Hij is aan ’t bouwen in Vlaanderen.)

44. ¿Tienes que pagar para aparcar aquí? (Moet je betalen om hier te parkeren?)

45. Nunca había oído hablar de Brabo. (Ik had nog nooit van Brabo gehoord.)

46. Quizás podamos visitar la torre nuevamente hoy. (Misschien mogen we vandaag terug de toren bezoeken.)

47. ¡Siempre debes seguir haciendo ejercicio! (Je moet altijd blijven sporten!)

48. El tenis sigue siendo un deporte elegante. (Tennis blijft een elegante sport.)

49. La carnicería cierra a las 6:00 p.m. (Om 18.00 uur sluit de beenhouwer.)

50. Me gusta ir a la ciudad cuando suena el carillón. (Ik ga graag naar ”t stad als de beiaard speelt.)

51. El autobus solo se detendrá si levanta la mano. (De bus stopt alleen als je je hand opsteekt.)

52. ¿Puedo hacer llamadas telefónicas a Italia aquí? (Kan ik hier naar Italië telefoneren?)

53. ¿Puedo invitarte a venir a España? (Mag ik je uitnodigen om naar Spanje te komen?)

54. (¡Tienes que detenerte en un semáforo en rojo! (Voor een rood stoplicht moet je stoppen!)

55. ¿Qué deportes puedo practicar aquí señor? (Welke sporten kan ik hier uitoefenen mijnheer?)

56. Pronto sonará el carillón cuando salga el matrimonio.  (Straks speelt de beiaard als het gehuwde koppel buiten komt.)

57. ¿Por qué están cerradas las tiendas hoy? (Waarom zijn de winkels gesloten vandaag?)

58. Sabes, estarás feliz por esto más tarde. (Weet je, je zult hier later blij om zijn.)

59. ¿Cuándo vuelas a España? (Wanneer vlieg jij naar Spanje?)

60. Mi perro viene inmediatamente cuando silbo. (Mijn hond komt onmiddellijk als ik fluit)

61. El domingo puedes conocer a mi hijo. (Zondag kan je kennismaken met mijn zoon.)

62. ¡Correcto, tienes toda la razón! (Juist, je hebt groot gelijk!)

63. Hay muchas terrazas en Keyserlei. (Op de de Keyserlei zijn vele terrassen.)

64. Me quedo en la escuela hasta las 10 en punto. (Tot 10 uur blijf ik op school.)

65. No veo un café por ningún lado. (Ik zie nergens een café.)

66. Hasta mañana. (Tot morgen.)

67. Fue un hermoso día, gracias y hasta pronto. (´t Was een mooie dag, bedankt en tot ziens.)

68. ¿Tiene nacionalidad sudafricana o turca? (Heeft hij de Zuid-Afrikaanse of de Turkse nationaliteit?)

69. Me gusta pasar por las tiendas de Meir en Amberes. (Ik wandel graag langs de winkels op de Meir in Antwerpen.)

70. Me alegro de que viajemos juntos a Sudáfrica. (Ik ben blij dat wij samen naar Zuid-Afrika reizen.)

71. ¿Puedo preguntarte algo? (Mag ik jou iets vragen?)

ISO 639 drieletterige taalcodes:  Afrikaans airDuits deuEngels engFrans fraItaliaans itaNederland nldOekraïens ukr Spaans spa Vlaams